Op 13 december 2016 keurde de gemeenteraad de bijzondere politieverordening betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, goed. Hierna genoemd BPV.
De bedoeling is om deze BPV te wijzigen en aan te passen aan de nieuwe GAS-wet om samen het protocol (zie punt hiervoor) toegepast te worden.
Er komt o.a. een aanpassing voor:
- fietsstraten: verbod fietsers in te halen (verkeersbord F111) - enkel vaststelling en beoordeling (voorlopig geen sanctie gezien het KB 9 maart 2014 dat op dwingende wijze de boetebedragen voorschrijft die opgelegd moeten worden voor de diverse GAS 4-inbreuken nog niet aangevuld werd met fietsstraatinbreuk)
- misbruik parkeerplaatsen, voorzien voor houders van parkeerkaart voor personen met een handicap
Deze aangepaste BPV dient ook in de gemeenteraad te worden vastgesteld en wordt mede overgemaakt aan de procureur des Konings samen met het hiervoor ter goedkeuring voorgelegde protocol.
Decreet lokaal bestuur
wet van 24 juni 2013, Wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, bepaald artikel 3, 3°
Koninklijk besluit van 9 maart 2014 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen
gemeenteraadsbeslissing van 13 december 2016 houdende vaststelling bijzondere politieverordening betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen,
gemeenteraadsbeslissing van 14 mei 2024 houdende goedkeuring nieuw protocolakkoord betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor gemengde inbreuken
Art.1: de gemeenteraadsbeslissing van 13 december 2016 houdende vaststelling bijzondere politieverordening betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, wordt gewijzigd als volgt: (aanpassingen geel gemarkeerd + schrappingen)
Bijzondere politieverordening betreffende gemeentelijke sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3, en F103 en F111, vastgesteld met automatisch werkende toestellen
HOOFDSTUK 1. Toepassingsgebied
Afdeling 1. Territoriaal toepassingsgebied
Art. 1
Deze bijzondere politieverordening geeft uitvoering aan artikel 3, 3° van de wet van 24 juni 2013
betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, met latere wijzigingen, dat bepaalt dat de gemeenteraad voor de inbreuken opgesomd in het Koninklijk besluit van 9 maart 2014 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, kan voorzien in gemeentelijke administratieve sancties.
Deze bijzondere politieverordening is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Anzegem.
Afdeling 2. Personeel toepassingsgebied
Art. 2
Deze bijzondere politieverordening is van toepassing op :
1° meerderjarige natuurlijke personen;
2° rechtspersonen.
HOOFDSTUK 2. Definities
Art. 3
De definities opgenomen in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg zijn evenzeer van toepassing op onderhavige politieverordening.
HOOFDSTUK 3. Vaststellers
Art. 4
De inbreuken op het verkeersbord C3 en het verkeersbord F103 dienen te worden vastgesteld met
automatisch werkende toestellen conform artikel 62 van de Wet dd.16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.
§1. Alle andere inbreuken in op de bepalingen van deze bijzondere politieverordening kunnen worden vastgesteld door :
1° politieambtenaren en agenten van politie;
2° gemeentelijke ambtenaren die voldoen aan de voorwaarden van het K.B. van 21 december 2013 tot vaststelling van de minumumvoorwaarden inzake selectie, aanwerving, opleiding en bevoegdheid van de ambtenaren en personeelsleden die bevoegd zijn tot vaststelling van de inbreuken die aanleiding kunnen geven tot de oplegging van een gemeentelijke administratieve sancties, met latere wijzigingen.
§2. Inbreuken op de artikelen 23, 24 en 24bis van deze Bijzondere Politieverordening kunnen bovendien vastgesteld worden door middel van automatisch werkende toestellen, bedoeld in artikel 62 van de Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer ("de wegverkeerswet"). Wanneer zij desalniettemin
zonder automatisch werkend toestel worden vastgesteld, dient de bestuurder onmiddellijk geïdentificeerd te worden. Indien het niet mogelijk is om de bestuurder op het ogenblik van de vaststelling te identificeren, gelden de regels betreffende de kentekenaansprakelijkheid, zoals bepaald in artikel 33 van de Wet van 24 juni 2013
betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, zoals gewijzigd door de Wet van 11 december 2023.
§3. Op voorwaarde dat voorafgaandelijk een machtiging werd verkregen van de minister bevoegd voor Binnenlandse zaken, hebben de onder §1, 2° vermelde personen, in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden, toegang tot de volgende persoonsgegevens van de overtreder uit het Rijksregister:
- de identificatiegegevens, meer bepaald de naam, voornamen en geboortedatum van de persoon;
- de hoofdverblijfplaats;
- het rijksregisternummer;
- desgevallend de datum van overlijden
Bovendien hebben de onder §1, 2° vermelde personen, in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden, toegang tot de hiervoor ter zake dienende gegevens van de Kruispuntbank van de voertuigen, op voorwaarde dat voorafgaandelijk een machtiging werd verkregen, zoals bedoeld in artikel 18 van de wet van 19 mei 2010
houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen.
§4. Alle originele vaststellingen van de in deze politieverordening bedoelde inbreuken dienen uiterlijk binnen de twee maanden na de vaststelling overgemaakt te worden aan de sanctionerend ambtenaar.
Gebeurt de vaststelling door de onder §1, 2° vermelde personen, dan hebben deze personen de keuze om gebruik te maken van een gehandtekend gematerialiseerd verslag, dan wel een elektronisch ondertekend gedematerialiseerd verslag. In dit laatste geval volstaat, in afwijking op het eerste lid, de verzending van een digitale kopie van het vaststellingsverslag aan de sanctionerend ambtenaar.
Gebeurt de vaststelling door de onder §1, 1° vermelde personen, dan worden de op basis van deze politieverordening vastgestelde inbreuken opgenomen in een proces-verbaal dat bovendien bewijskracht heeft tot bewijs van het tegendeel, op voorwaarde dat een afschrift ervan binnen een termijn van veertien dagen overgemaakt wordt aan de overtreder. Dit tegenbewijs kan met alle middelen van recht geleverd worden.
HOOFDSTUK 4. Overtredingen van de eerste categorie
Art. 5
Binnen de woonerven en de erven, is het parkeren verboden, behalve :
- Op de plaatsen die afgebakend zijn door wegmarkeringen of door een wegbedekking in een andere
kleur en waar de letter “P” aangebracht is;
- Op plaatsen waar een verkeersbord het toelaat
Art. 6
Op de openbare wegen voorzien van verhoogde inrichtingen, die aangekondigd zijn door de verkeersborden A14 en F87, of die op de kruispunten alleen aangekondigd zijn door de verkeersborden A 14, of die gelegen zijn binnen een zone afgebakend door de verkeersborden F4a en F4b, is stilstaan en parkeren verboden op deze inrichtingen, behoudens plaatselijke reglementering.
A14 F87 F4a F4b
Art. 7
In voetgangerszones is het parkeren verboden.
Art. 8
Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld rechts ten opzichte van zijn rijrichting.
Indien het een rijbaan is met éénrichtingsverkeer, mag het evenwel langs de ene of langs de andere kant opgesteld worden.
Art. 9
Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld :
- Buiten de rijbaan op de gelijkgrondse berm of, buiten de bebouwde kommen, op eender welke berm;
- Indien het een berm betreft die de voetgangers moeten volgen, moet langs de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook van ten minste 1,50 meter breed vrijgelaten worden;
- Indien de berm niet breed genoeg is, moet het voertuig gedeeltelijk op de berm en gedeeltelijk op de rijbaan opgesteld worden;
- Indien er geen bruikbare berm is, moet het voertuig op de rijbaan worden opgesteld.
Art. 10
Elk voertuig dat volledig of ten dele op de rijbaan opgesteld is, moet geplaatst worden :
1° zover mogelijk van de aslijn van de rijbaan;
2° evenwijdig met de rand van de rijbaan, behoudens bijzondere plaatsaanleg;
3° in één enkele file.
Motorfietsen zonder zijspan of aanhangwagen mogen evenwel haaks op de rand van de rijbaan parkeren voor zover zij daarbij de aangeduide parkeermarkering niet overschrijden.
Art. 11
Fietsen en tweewielige bromfietsen moeten buiten de rijbaan en de parkeerzones bedoeld in artikel 75.2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg opgesteld worden zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken, behalve op plaatsen gesignaleerd zoals voorzien in artikel 70.2.1.3°.f van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
Art. 12
Motorfietsen mogen buiten de rijbaan en de parkeerzones bedoeld in artikel 75.2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer van het gebruik van de openbare weg, opgesteld worden zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken.
Art. 13
Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op elke plaats waar het duidelijk een gevaar zou kunnen betekenen voor de andere weggebruikers of waar het onnodig zou kunnen hinderen, inzonderheid :
1° Op 3 meter of meer doch op minder dan 5 meter van de plaats waar de fietsers en bestuurders van
tweewielige bromfietsen verplicht zijn het fietspad te verlaten om op de rijbaan te rijden of de rijbaan
te verlaten om op het fietspad te rijden;
2° Op de rijbaan op 3 meter of meer doch op minder dan 5 meter voor de oversteekplaatsen voor
voetgangers en de oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen;
3° In de nabijheid van de kruispunten, op minder dan 5 meter van de verlenging van de naastbijgelegen rand van de dwarsrijbaan, behoudens plaatselijke reglementering;
4° Op minder dan 20 meter voor de verkeerslichten op de kruispunten, behoudens plaatselijke
reglementering;
5° Op minder dan 20 meter voor de verkeerslichten buiten de kruispunten behalve voor voertuigen
waarvan de hoogte, lading inbegrepen, niet meer dan 1,65 m bedraagt, wanneer de onderkant van die
verkeerslichten zich ten minste 2 meter boven de rijbaan bevindt;
6° Op minder dan 20 meter voor de verkeersborden behalve voor voertuigen waarvan de hoogte, lading inbegrepen, niet meer dan 1,65 m bedraagt, wanneer de onderkant van die verkeersborden zich ten minste 2 meter boven de rijbaan bevindt.
Art. 14
Het is verboden een voertuig te parkeren :
1° Op minder dan 1 meter zowel voor als achter een ander stilstaand of geparkeerd voertuig en op elke plaats waar het voertuig het instappen in of het wegrijden van een ander voertuig zou verhinderen;
2° Op minder dan 15 meter aan weerszijden van een bord dat een autobus-, trolleybus- of tramhalte aanwijst;
3° Voor de inrij van eigendommen, behalve de voertuigen waarvan het inschrijvingsteken leesbaar op die inrij is aangebracht;
4° Op elke plaats waar het voertuig de toegang tot buiten de rijbaan aangelegde parkeerplaatsen zou verhinderen;
5° Buiten de bebouwde kommen op de rijbaan van een openbare weg waarop het verkeersbord B9 is aangebracht;
B9
6° Op de rijbaan wanneer deze verdeeld is in rijstroken, behalve op de plaatsen waar het verkeersbord
E9a of E9b is aangebracht;
E9a E9b
7° Op de rijbaan langs de gele onderbroken streep, bedoeld in artikel 75.1.2° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg;
8° Op rijbanen met tweerichtingsverkeer tegenover een ander stilstaand of geparkeerd voertuig, wanneer twee andere voertuigen daardoor elkaar moeilijk zouden kunnen kruisen;
9° Op de middelste rijbaan van een openbare weg met drie rijbanen;
10° Buiten de bebouwde kommen, langs de linkerkant van een rijbaan van een openbare weg met twee rijbanen of op de middenberm die deze rijbanen scheidt.
Art. 15
Het is verboden onjuiste aanduidingen op de schijf te laten verschijnen. De aanduidingen van de schijf mogen niet gewijzigd worden voordat het voertuig de parkeerplaats verlaten heeft.
Art. 16
Het is verboden op de openbare weg motorvoertuigen die niet meer kunnen rijden en aanhangwagens
langer dan vierentwintig uur na elkaar te parkeren.
Binnen de bebouwde kommen is het verboden op de openbare weg auto’s, slepen en aanhangwagens
met een maximale toegelaten massa van meer dan 7,5 ton langer dan acht uur na elkaar te parkeren,
behalve op de plaatsen waar het verkeersbord E9a, E9c of E9d is aangebracht.
E9a E9c E9d
Het is verboden op de openbare weg reclamevoertuigen langer dan drie uur na elkaar te parkeren.
Art. 17
Het niet hebben aangebracht van de speciale kaart bedoeld in artikel 27.4.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg of het door artikel 27.4.1 van hetzelfde besluit hiermee gelijkgesteld
document op de binnenkant van de voorruit of, als er geen voorruit is, op het voorste gedeelte van het op een voorbehouden parkeerplaats voor personen met een handicap geparkeerde voertuig.
Art. 18
Verkeersborden E1, E3, E5, E7 en van type E9 betreffende het stilstaan en parkeren niet in acht nemen.
E1 E3 E5 E7
E9a E9b E9c E9d
Art. 19
Het verkeersbord E11 niet in acht nemen.
E11
Art. 20
Het stilstaan of parkeren is verboden op markeringen van verkeersgeleiders en verdrijvingsvlakken.
Art. 21
Het stilstaan of parkeren is verboden op witte markeringen bedoeld in artikel 77.5 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg die de plaatsen afbakenen waar de voertuigen moeten staan.
Art. 22
Het stilstaan of parkeren is verboden op de dambordmarkering die bestaat uit witte vierkanten die op de grond zijn aangebracht.
Art. 23
Het niet in acht nemen van het verkeersbord C3 wanneer deze inbreuken vastgesteld worden door automatisch werkende toestellen.
C3
Art. 24
Het niet in acht nemen van het verkeersbord F103 wanneer deze inbreuken vastgesteld worden door automatisch werkende toestellen.
F103